Het prinsesje had haar kroontje afgezet. In flinterdunne druppels viel de wereld op haar hoofd. Spatte uit elkaar op haar hersens. Gleed niet van haar af, sijpelde naar binnen. Door haar ogen, haar oren, neus en mond. Het rook naar niets en dat niets zette zijn tanden in haar maag. Smaakte naar niets en dat niets deed haar kokhalzen. Overal alles grijs. Haar dunne satijnen jurk plakte tegen haar bleke huid. Het is niet koud genoeg meer, dacht ze. Dan zou er sneeuw vallen. Het prinsesje hield van sneeuw. Sneeuw valt in vlokken, dacht ze. Vlokken zijn zachter en proeven wit.

Nog geen reacties