De dag sleurt zichzelf door schrale straten. Hij zijn lijf naar bomen waar hij geen bos in ziet. Tragiek draagt moddergroene rubberlaarzen. Onder een donker bladerdak wordt hij omsingeld door dat wat was. Vergeelde glorie. Verdorde bladen van een boek dat hij nooit uitgelezen heeft. Overrijpe appels die door niemand geplukt werden. Ze zinken in de aarde en verrotten; worden aan het oog onttrokken. Stinken doe je in je eentje. De grond is natter dan de regen en het mos zompiger dan zacht. Elke paddenstoel kan giftig zijn. Wat overblijft, zijn alleen de wilde kastanjes. Vanaf nu wordt het vroeger nacht.
