Tot de tanden gewapend stond ze tegenover hem. Het harnas strak om haar borst gespannen, haar ademen oppervlakkig. De roestige smaak van bloed nog in haar mond. Hij baande zich een weg doorheen het dichte prikkeldraad. Ongewapend waagde hij zich in de arena. Ontmijn mij, dacht ze, de granaat gebald in haar vuist. Eén voor één stak hij zijn open handen naar haar uit. In die handen landden haar ogen. Sinds dat moment tikt de tijd trager. Zonnen gaan langzaam onder en komen zachtjes op. Oceanen gieten manen druppel voor druppel vol en weer leeg. Ontsluit mij, denkt ze. Ontwapen mij. 

Nog geen reacties