De jongen die hij was, woonde nog in zijn ogen. Hij keek haar aan. ‘Toe,’ zei hij. Hij zei het vooral met zijn lippen. Ze kromden zich rond de langgerekte oe-klank, zoals je je handen om een pasgeboren kuikentje vouwt. Hij zei het nog een keer: ‘Toe.’ Zijn mond deed haar denken aan die van een kind dat de pluisjes van een uitgebloeide paardenbloem wegblaast. En daarbij met stevig dichtgeknepen ogen een wens doet. Diep in haar borstkas smolt iets. Iets waarvan ze tot op dat moment niet geweten had dat het bevroren was. Bij de derde ‘toe’ bloeide het open.

Nog geen reacties