De koffie die voor haar op tafel staat, is nog te warm. Ze stopt haar speculaasje er voor de helft in. ‘Eén, twee, drie,’ telt ze, en haalt dan het donker- en lichtbruine koekje er weer uit. De wakke kant verdwijnt tussen haar lippen. Smelt weg op haar tong als sneeuw op een warm veld. De harde kant maalt ze fijn tussen haar tanden. Het schuurt. Ik zet hem op de maan, denkt ze. Voorlopig. Dan kan ik naar hem kijken, ’s nachts, mocht ik dat willen. En overdag hoef ik hem niet te missen. Ik weet dat hij er is.

Nog geen reacties