Als een stenen beeld zit ze op de dunne houten stoel. Ogen naar beneden, schouders recht. Haar voorarmen steunen op de tafel, vormen een kruis voor haar borst. Aan de overkant rollen de woorden uit zijn mond als marmeren knikkers. Eén na één vinden ze de grond, springen even op en tollen dan nog meters verder. Overal liggen ze, als een mijnenveld. Ze zijn niet allemaal zichtbaar, maar zij weet dat ze er zijn. Onder de eikenhouten kast. Onder de verschoten fauteuil, tussen oud kattenhaar en verdwaalde M&M’s. Tegen een bestofte plint. Op kousenvoeten zal ze lopen, telkens weer. En struikelen.

1 reactie

  1. Ann
    Raak verwoord.

Laat een antwoord achter aan Ann