Ze hield haar hoofd in haar handen. Het woog als een zak vol zand. Vraagtekens baanden zich een weg doorheen de korrelige massa. Ze waren met velen. Gleden weg, zakten scheef. Hun krullerige koppen haakten in elkaar. ‘Ik wil punten,’ zei ze. ‘Dik en rond en zwart en duidelijk. Punten wil ik. En uitroeptekens.’ Hij legde zijn hand op haar rug. Hij wist dat dat niet waar was. Dat haar vraagtekens haar goud waren. En dat je goud vaak genoeg moet opblinken om het te laten glanzen. ‘Kom,’ zei hij, en hij legde zijn arm om haar schouders, als een komma.

Nog geen reacties